Schenkbelasting en de waardering van de eigen woning bij scheiding

Op 15 juni 2022 heeft de Staatssecretaris van Financiën een beleidsbesluit gepubliceerd over schenkbelasting en de waardering van de woning bij echtscheiding. Bij een echtscheiding kan het soms wenselijk om de woning tegen een lagere waarde dan de waarde in het economische verkeer (hierna “WEV”) toe te delen aan een van de ex-partners. Dit kan in sommige gevallen de enige manier zijn om ervoor te zorgen dat die partner (vaak met de kinderen) gehuisvest kan blijven. De vraag is of deze toedeling gezien kan worden als een fiscaal belaste schenking.

Schenkbelasting en echtscheiding

Juridisch gezien is een schenking iedere handeling die ertoe strekt iemand te verrijken ten koste van het vermogen van de schenker. De fiscale wetgeving verwijst in deze naar de juridische wetgeving. Uit de wetsgeschiedenis, jurisprudentie en literatuur blijken de volgende elementen van een belaste schenking:

  • er is sprake van verarming van de gever
  • er is sprake van verrijking van de ontvanger
  • er is een bevoordelingsbedoeling van de gever
  • de handeling vindt plaats zonder tegenprestatie

In de praktijk bestond onzekerheid over de vraag of bij een toedeling van de woning onder de WEV, voor het vaststellen van de hoogte van de schenkbelasting kon worden aangesloten bij de WOZ-waarde. Het besluit van 15 juni 2022 geeft hierover duidelijkheid:

‘Bij verkoop van een woning tegen een koopsom die lager is dan de WEV, kan sprake zijn van een gift. Aangezien bij de verkoop een woning wordt overgedragen, ben ik van mening dat gelet op doel en strekking van de bijzondere waarderingsregel van artikel 21, vijfde lid, Successiewet voor de waardering van deze gift de WOZ-waarde als uitgangspunt dient te worden genomen.

Conclusie:
Uit het besluit kan onder meer het volgende worden afgeleid:

  • Bij een koopsom die (tenminste) gelijk is aan de waarde in het economische verkeer, is schenkbelasting niet aan de orde (niet voldaan aan de voorwaarden voor een belaste schenking).
  • Bij een koopsom die (tenminste) gelijk is aan de WOZ-waarde, is de schenkbelasting nihil, omdat de hoogte van de schenking wordt gerelateerd aan de WOZ-waarde (grondslag = € 0).

Ter bepaling van de hoogte van de schenking van de woning mag overigens worden gekozen tussen de WOZ-waarde van het jaar van de verkrijging van de woning óf die van het jaar daarna.

Eigendom woning na echtscheiding – scheidingsregeling

Het Hof Den Bosch stelde op 4 februari 2021 dat (mede) eigendom niet noodzakelijk is voor toepassing van de scheidingsregeling. Deze uitspraak heeft onzekerheid veroorzaakt in de scheidingspraktijk. De Hoge Raad heeft op 27 mei 2022 deze onzekerheid weggenomen. Ze heeft bevestigd dat (mede)eigendom van een woning een vereiste is voor toepassing van de scheidingsregeling.

Hiermee beslist de Hoge Raad anders dat Hof Den Bosch. Het Hof stelde dat (mede)eigendom voor het toepassen van de scheidingsregeling geen absoluut vereiste is. In de scheidingsregeling van art. 3.111 lid 4 van de Wet Inkomstenbelasting (hierna Wet IB) wordt volgens het Hof niet aangegeven dat de overige voorwaarden van de eigenwoningregeling, zoals eigendom van toepassing moeten zijn. Het hof kent de man aftrek van 50% van de hypotheekrente over geheel 2013 toe. Dat was bijzonder omdat de woning in zijn geheel tot het vermogen van de vrouw behoorde.

De essentie van de uitspraak van de Hoge Raad:

Volgens de Hoge Raad dient de tekst van art. 3.111 lid 4 Wet IB  in verbinding met lid 1 gelezen te worden. Het eerste lid zegt uitdrukkelijk dat er sprake moet zijn van eigendom of economisch eigendom. Deze eis komt niet te vervallen omdat deze eis niet specifiek is opgenomen in lid 4 van deze wettekst. Artikel 3.111 lid 4 Wet IB ziet op het vervallen van de eis dat de woning als “eigen woning” dient te fungeren (scheidingsregeling). De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de lijn waarin de afgelopen jaren is geadviseerd. Hiermee is de onzekerheid voor de adviespraktijk bij echtscheidingen weggenomen.

De eigen woning en echtscheiding – een doolhof

Het Gerechtshof Den Bosch heeft op 4 februari 2021 een opvallende uitspraak gedaan.

Casus:

In de voorliggende casus was de woning volledig eigendom van de vrouw. De man en de vrouw zijn samen hoofdelijk aansprakelijk voor de hypotheekschuld. Het huwelijk tussen de man en vrouw eindigt in 2013 door echtscheiding. Het fiscaal partnerschap tussen de man en vrouw wordt gedurende het kalenderjaar 2013 verbroken. In het convenant is de partneralimentatie op nihil gesteld.

De man betaalt de volledige hypotheeklasten in 2013. Hij stelt zich op het standpunt dat deze voor heel 2013 aftrekbaar zijn, ofwel op grond van de scheidingsregeling (artikel 3.111 lid 4 Wet Inkomstenbelasting), ofwel als onderhoudsverplichting (artikel 6.3 lid 1 sub a Wet Inkomstenbelasting). Partijen doen de aangiften inkomstenbelasting 2013 niet als fiscaal partners.

Standpunt belastingdienst:

De belastingdienst is van mening dat 50% van de hypotheekrente na het verbreken van het fiscaal partnerschap tussen de man en de vrouw niet aftrekbaar is, omdat de man geen eigenaar van de woning is. De resterende 50% van de hypotheekrente kwalificeert niet als onderhoudsverplichting, omdat hieraan geen overeenkomst of rechtelijke beschikking ten grondslag ligt.

Uitspraak Hof Den Bosch:

Het Hof stelt dat de man geen eigendom van de woning hoeft te hebben om de (50%) hypotheekrente onder de scheidingsregeling van artikel 3.111 lid 4 Wet Inkomstenbelasting te kunnen aftrekken. In dit wetsartikel is deze voorwaarde niet gesteld. Ook in de parlementaire geschiedenis is voor deze visie geen steun te vinden.

Verder is het Hof van mening dat de andere 50% van de hypotheekrente als onderhoudsverplichting mag worden afgetrokken. Er was een groot inkomensverschil tussen de man en de vrouw tijdens het huwelijk. Daarnaast kan de man op basis van de gemaakte alimentatieberekening geen partneralimentatie betalen, omdat hij de hypotheekrente voor zijn rekening neemt.

Gevolgen voor de praktijk:

De visie dat eigendom van de woning geen voorwaarde is voor de toepassing van artikel 3.111 lid 4 Wet Inkomstenbelasting is een geheel nieuwe invalshoek op de scheidingsregeling. Dit standpunt is niet goed te rijmen met de algemene regels die gelden voor de eigen woning. Daarnaast stelt het Hof dat het aandeel van de man in de eigenwoningschuld 50% bedraagt. Hiermee wijkt het Hof af van de basisregel, dat de schuld het bezit volgt. Ook dit geeft nieuwe rechtsonzekerheid.

Het Hof neemt verder het standpunt in, dat er sprake kan zijn van een onderhoudsverplichting zonder dat hieraan een overeenkomst of rechterlijke beschikking ten grondslag ligt. Dit kan zeer nadelig voor de partner zijn, die de partneralimentatie ontvangt. Deze kan immers zonder dat hier duidelijke afspraken over bestaan geconfronteerd worden met de fiscale heffing over de ontvangen partneralimentatie.

Deze uitspraak maakt de toepassing van de regels rondom de eigen woning tijdens de scheiding helaas niet eenvoudiger.

Ex-partner uitkopen steeds duurder

Artikel in Elsevier Weekblad; is het nog interessant om de ex-partner uit te kopen uit het gezamenlijke huis?

Trots dat ik heb kunnen bijdragen aan dit artikel in Elsevier Weekblad;

Lees meer